Het dagelijks leven van Kawther Salam

  ..: Herinneringen: UNRWA steun voor Palestijnse vluchtelingen :..
 
25 november 2006

-> Home (meer artikelen)

Dit zijn mijn herinneringen van de "humanitaire steun" van de UNRWA na de Palestijnse Naqba. Ik was tussen 6 en 14 jaar oud toen deze dingen gebeurden. Later onderzocht ik verscheidene malen de onregelmatigheden betreffende de hulp van de UNRWA tussen 1982 en 1995. De situatie met het voedsel is sindsdien wel wat beter geworden, maar ik ben er zeker van dat kinderen nog steeds behandeld worden zoals ik hier beschrijf over de scholen voor Palestijnen, die gerund worden door de VN. De omstandigheden in de diverse vluchtelingenkampen, zoals Al-Fawwar ten zuiden van Hebron, of Al-Arroub ten noorden van Hebron, zijn veel erger. Ze kunnen toepasselijk beschreven worden als bevolkte vuilnisbelten, die door de Israëliërs zijn veranderd in concentratiekampen, omgeven door prikkeldraad en veiligheidszones van 60 meter breed.

Tot de dag van vandaag is het enige middel van levensonderhoud van de bewoners van deze kampen, de "steun" van de Verenigde Naties. Elk van deze concentratiekampen is een kenmerk van schande voor de VN, die niets heeft gedaan om de situatie te verlichten, maar alles heeft gedaan om de dingen te behouden zoals ze zijn.
Wat een contrast met hoe de werknemers van de VN hier in Wenen leven, met hun opgedreven, belastingvrije salarissen voor het nietsdoen behalve het schuiven met papieren en het tonen van goede manieren.



Ik werd geboren als Palestijnse vluchtelinge. Toen ik zes jaar oud was liet mijn moeder mij inschrijven in de UNRWA school, een school die ver van mijn huis was. Ze zei dat ik niet naar de dichtstbijzijnde school kon gaan, waar mijn vriendinnetjes uit de buurt naartoe gingen. Ze zei dat ik een vluchtelinge was en dat ik naar de UNRWA-school moest gaan, waar de Palestijnse vluchtelingen hun kinderen naartoe stuurden.

Ik huilde en zei haar dat ik samen met mijn vriendinnen naar dezelde school wilde gaan. Ze zei dat mijn vader arm was en niet de lesgelden voor een normale school kon betalen.

Gedurende de eerste week van de tijd dat ik ging naar de school van de VN, beval de lerares ons om wat geld te betalen. Ik zei haar: "Mijn moeder heeft gezegd dat de UNRWA-school geen geld aanneemt van de leerlingen". Hierom zei de lerares dat ik mijn vingers moest opsteken, en dat ik toestemming van haar moest krijgen voordat ik zou praten. Ze sloeg me op elke hand met een lange stok, en vroeg hoe ik heette.
Ik antwoordde haar terwijl ik huilde:
"Ik heet Kawther Salam".
Ben je een vluchteling of een burger van Hebron?
"Ik ben een Hebronitische.”
Salam Al-Natsheh of Salam Abu Seneneh ? (Er zijn twee takken van een Hebronitische Salam familie, niet verwant aan ons)
“Dat weet ik niet !“

De lerares schreeuwde tegen mij dat ik moest ophouden met huilen, anders zou ze mij weer slaan. Ze zei “Dus je bent een vluchtelinge. Ga naar je vader en vraag hem de naam van zijn woonplaats ! Vraag hem ook om je 10 Quroosh te geven !“ - ongeveer 15 cent in die tijd - “en breng je vluchtelingenkaart mee.”

Toen ik weer naar huis ging, at ik niets. Ik ging naar bed. Ik dacht steeds aan de vragen van mijn lerares, en waarom ze mij geslagen had.
Wat bedoelde ze toen ze mij vroeg of ik een vluchtelinge was of een Hebronitische burger?
Wat voor soort kaart had de lerares gevraagd die ik naar haar moest brengen?
Mijn vader zou die vragen wel beantwoorden, zo zei ik tegen mezelf, maar hij was nog niet thuis.
Zou ik het mijn moeder vragen? Nee. Waarom niet? Of misschien zou ik het haar toch vragen.


Knapperige kevers in de linzen van de UNRWA (bron van de foto)


Toen ik thuiskwam was mijn moeder bezig linzen te koken, zoals altijd.
Waarom moest ik die eten? Ik haat linzen tot de dag van vandaag. Ze zaten vol met steentjes en kevers. De zwarte kevertjes begrepen wat ze waren. Ik ging naar mijn moeder. Voordat ik mijn mond open kon doen vroeg ze wat er aan de hand was met mij. Hadden de jongens van mijn klas mij geslagen?

Ik antwoordde "Nee, maar de lerares wil onze UNRWA-kaart en 10 Quroosh." Mijn moeder sprong op van verbazing, ze vroeg mij waarom ze onze voorradenkaart wilden hebben. "Nee, ik geef je deze kaart niet mee. We moeten kunnen eten, linzen en brood", zei ze.

Ik zei: "Ik haat het die linzen te eten, ze zijn walgelijk." Mijn moeder werd kwaad: "Dan vraag aan je vader om voor ons beter eten mee te brengen dat jij ook wil eten !"

Mijn vader kwam die avond thuis. Mijn moeder had de witte kaart in haar hand. Ik zie nog altijd die kaart met mijn moeder. Ze gaf meer om die kaart dan om ons. Het was de UNRWA-kaart, de vluchtelingenkaart. Ze verborg hem altijd op een veilige plaats, tussen haar kleren, in de kleine houten doos. Aan het eind van de maand nam mijn moeder deze kaart en ging ergens in de stad waar een menigte van duizenden mensen die deze zelfde kaart hadden, bij elkaar waren, wachtend.

Dat was de waarheid. Deze witte kaart was de voorradenkaart van de UNRWA, die ons het recht gaf om een maandelijks rantsoen van verrotte and anderszins bedorven voedsel te ontvangen: de linzen die ik zo verafschuwde, waren vermengd met steentjes en kleine insekten; wormen en zwarte kevertjes, gele suiker, bonen, rotte gedroogde vis vol insekteneieren en doden maden, ranzige boter die mijn moeder tweemaal moest koken, gezouten en gemengd met kruiden zodat het überhaupt mogelijk was om het te eten; de zakken met melkpoeder twee jaar over hun houdbaarheidsdatum, de vreemde zeep die twee dagen nadat je hem gebruikt had, luizen deed verschijnen, de dekens die een doordringende chemische geur hadden die niet wegging ook al waren ze meerdere malen gewassen …

Mijn moeder moest er twee weken werk aan besteden - nadat we dit soort "steun" van het UNRWA-kantoor hadden gekregen - om het eetbaar te maken. Ze moest alle wormen, de stenen, de rotzooi en de insekten uit deze "Internationale HUMANITAIRE STEUN" halen, voordat ze het kon bewaren, tot de volgende keer dat ze naar de VN ging voor meer van hetzelfde.

Dit was de enige steun die alle Palestijnse vluchtelingen kregen, die werden bevoorraad door de UNRWA, nadat de Arabieren en Europa ons de ramp van “Al-Naqba” brachten, de “Onafhankelijkheid” van de Joodse Staat.

Ik zal nooit deze witte kaart vergeten en de “steun” van de V.N.
Ik zal nooit de wormen vergeten. de zwarte kevertjes en de insekten-eieren in de UNRWA-“steun” voor de vluchtelingen.
Ik zal ook nooit vergeten hoe ze DDT op onze hoofden sproeiden op de lagere school van de UNRWA. De hoofdonderwijzeres van onze school zei dat de DDT was ter voorkoming van luizen. Ik had geen luizen. De geur van het gele poeder bleef voor meer dan twee weken bij mij. Eén van de oudere meisjes van de school stierf nadat voor het tweede opeenvolgende jaar DDT op haar hoofd was gesproeid.

Toen ik op de UNRWA-school zat, in de buurt van het oude ziekenhuis in Hebron, moest een oude man, Abu Subhi geheten, komen tijdens de pauze van 15 minuten, om ons mee te nemen naar een UNRWA-restaurant dat in de Wadi Al-Toffah-straat was. Deze man was heel dik. Hij had een lange zweep bij zich. Toen hij met ons de heuvel afliep en de Koning Faisal-straat in, sloeg Abu Subhi ons op onze benen tijdens heel de lange weg, totdat we bij het restaurant aankwamen. In dit VN-restaurant gaven ze ons eten dat de honden niet eens zouden lusten.

Toen ik de lagere school van UNRWA had afgemaakt ging ik naar de UNRWA middelbare school van Wadi Al-Tofah. De directrice van de school was juffrouw Raia. In deze school sloegen de leraren ons gewoonlijk op een verschrikkelijke manier. Ik herinner mij de lerares in aardrijkskunde en geschiedenis, Naama, uit het Al-Arroub vluchtelingenkamp. Ze had een grote houten stok die ze gebruikte om ons op de handrug te slaan. Ze gaf ons privéwerk te doen, "handwerk", voor haar moeder. Deze lerares leerde mij de vakken aardrijkskunde en geschiedenis te haten. Onze leraar Arabisch op dezelfde school, was een man die Muhammad Tawfiq heette en uit Suer kwam. Hij hield ooit een stoel boven het hoofd van mijn klasgenote Nisreen. Onze lerares in wetenschapsvakken was Maha, en zij gedroeg zich als een gevangenisboef, ze had altijd een riet bij zich en sloeg ons daarmee meer dan 8 keer op de hand. In de tijd dat ik naar de UNRWA-scholen ging, zowel de lagere als de middelbare school in Hebron, werden ik en mijn klasgenoten gemarteld als gevangenen, voortdurend beledigd, onze lerares noemde ons ezels, geiten, beesten, schaamteloze meiden,...

Ook wezen de leraren twee meisjes aan om hun klaslokaal gedurende twee weken schoon te maken. We moesten de 30 zware banken van hout en metalen frames optillen om eronder schoon te maken, elke donderdag moesten we het klaslokaal met water wassen. De vrouw die vermoedelijk de leiding had in het schoonmaken van de school (en die ervoor werd betaald om dat te doen) was een vriendin van het schoolhoofd, ze bracht de leraren en het schoolhoofd eten en deed enkele privé-dingen voor hen.

Toen ik in 1982 journalist werd, bezocht ik de UNRWA-kantoren in Hebron en Jeruzalem; ik onderzocht het schandaal van het verstrekken aan de vluchtelingen van bedorven bloem en melkpoeder.

Ik herinner me nog de directeur van het UNRWA-kantoor in Hebron, Mr. Hosni Shahwan, die mijn vragen beantwoordde. Ik herinner mij ook Dr. Muhammad Uodeh die mijn vragen beantwoordde, die te maken hadden met de UNRWA medische behandelingen. Alle patiënten van de UNRWA-kliniek kregen hetzelfde soort medicijn en tabletten. Dat is niet meer dan drie of vier soorten tabletten voor alle soorten ziektes, soms waren deze tabletten ongeldig.

Ik hoop dat de situatie op de UNRWA-scholen in Palestina is veranderd, en ik hoop dat de menselijke steun nu verbeterd is in kwaliteit. Volgens recente informatie heeft de UNRWA hun steun in de sector van medische behandelingen, opvoeding en de humanitaire hulp, beperkt. Mensen krijgen nu hun voorraden elke vier maanden.
Ik hoop dat de UNRWA de Palestijnen nu voedsel verstrekt dat in een goede staat is.

-> Home (meer artikelen)